zweefkees
Uiterlijk
- zweef·kees
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zweefkees | zweefkezen |
verkleinwoord | zweefkeesje | zweefkeesjes |
de zweefkees m
- warrig persoon; zweverig iemand
- ▸ Ik ben geen zweefkees, maar dat dit een opmerkelijk toeval is, dat denk ik niet Anne- Marie, dat denk ik niet! Ik wensje morgen een hele mooie wandeletappe toe.[2]
- Het woord 'zweefkees' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ zweefkees op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Annemarie Kruiper“Gewoonweg schitterend Wandelingen en ontmoetingen op het Pieterpad” (2023), AM Books, ISBN 9789090369914