zon
Uiterlijk
Niet te verwarren met: Zon |
- zon
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zon | zonnen |
verkleinwoord | zonnetje | zonnetjes |
- (astronomie) de ster waar de planeet aarde omheen draait, hemellichaam dat o.a. de aarde het daglicht schenkt
- Als de zon schijnt, gaan veel mensen graag naar buiten.
- ▸ Zo zag ik erg op tegen onbekende gevaren op de trail zoals ratelslangen, beren, steile bergen, felle zon en hoge temperaturen in de woestijn.[3]
|
- ster, maan, Mercurius, Venus, aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus, Pluto, Antares, Aldebaran, Arctures, Castor, Pollus, Sirius
- Achter de wolken schijnt de zon
alle nare dingen zijn tijdelijk en daarna wordt het beter
- Alleen de zon gaat voor niets op
voor welvaart moet gewerkt worden, niks is gratis
- Als sneeuw voor de zon verdwijnen
ergens niets van over blijven
- De zon niet in het water kunnen zien schijnen
jaloers zijn, iets niet kunnen verdragen
- er is niets nieuws onder de zon
de geschiedenis herhaalt zich steeds weer
- • Die demarcatielijn kwam precies overeen met de lijn die de officieren scheidde van de manschappen. Niets nieuws onder de zon, zei Albert bij zichzelf. [4]
- voor niets gaat de zon op
voor alle andere dingen moet je betalen
- Al geruime tijd staat u in ons bestand aangemerkt als fase 4. Economisch gezien zet u geen zoden aan de dijk. Aangezien voor niks de zon nog niet opgaat, zal u uw gelanterfant spoedig moeten opgeven. Uitzendbureau Klaar over Werk ziet u van harte tegemoet voor de begeleiding van uw passiviteitsfase naar een ik-ga-er-voor-mentaliteit. Er is genoeg werk te doen. [5]
- het zonnetje in huis zijn
een opgewekt persoon zijn
- Wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon gaan lopen
als je zelf iets gedaan hebt wat verkeerd is, moet je een ander niet van beschuldigen als die hetzelfde gedaan heeft
1. de ster waar de planeet aarde omheen draait, hemellichaam dat de aarde overdag verlicht
|
|
vervoeging van |
---|
zinnen |
zon
- enkelvoud verleden tijd van zinnen
- Ik zon.
- Jij zon.
- Hij, zij, het zon.
- Ik zon.
vervoeging van |
---|
zonnen |
zon
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zonnen
- Ik zon.
- gebiedende wijs van zonnen
- Zon!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zonnen
- Zon je?
vervoeging van |
---|
zinnen |
zon
- onpersoonlijke verleden tijd van zinnen
- Het woord zon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zon" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 12
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 12
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Astronomie in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %