Naar inhoud springen

zijpen

Uit WikiWoordenboek
  • zij·pen
  • erfwoord: Middelnederlands sīpen, ontwikkeld uit Oergermaans *sīpan-, bij Indo-Europees *seib-, waartoe ook Oudgrieks eíbein ‘laten vloeien’ behoort.[1] Evenals Nederduits siepen ‘sijpelen, druppelen’, Engels seep ‘sijpelen’ en Deens sive ‘langzaam vloeien of lekken’.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zijpen
zeep
gezepen
klasse 1 volledig

zijpen

  1. inergatief druipen, druppelen
    • De kraan heeft urenlang gezepen. 
  2. ergatief druppelend ergens terechtkomen
    • Kijk eens hoeveel er op de grond gezepen is. 

de zijpenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zijp
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord zijpe
35 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[2]