zeug
Uiterlijk
- zeug
- In de betekenis van ‘vrouwtjesvarken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
- erfwoord Uit Middelnederlands seughe, West-Nederlandse bijvorm van klankwettig sōghe (waaruit nog dial. zoog), met overgang van w > g ontwikkeld uit Oergermaans *sūz (accusatief *suwun), bij Indo-Europees *suH-s (acc. *suH-m̥).[2][3] Evenals Nederduits Söög, Duits dial. Suge en Fries sûch.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeug | zeugen |
verkleinwoord | zeugje | zeugjes |
- (veeteelt) vrouwelijk varken
- Zijn zeugen zijn in goede conditie als ze werpen, en de varkens worden sterk en krachtig.
- pissebed, kellerassel
- (vulgair) scheldwoord voor een vrouw, waarmee de vrouw met een varken wordt vergeleken
- [1] moederzwijn
- [1] zoogdier
- [2] schaaldier
1. vrouwtjesvarken
- Het woord zeug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeug" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zeug" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zeug op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 490.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Veeteelt in het Nederlands
- Vulgair in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %