zanggodin
Uiterlijk
- zang·go·din
- samenstelling van zang en godin
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zanggodin | zanggodinnen |
verkleinwoord | - | - |
de zanggodin v
- (mythologie) een godin die de zangkunst beheerst, met name een van de negen muzen van de Griekse mythologie
- Bezing mij de man, o zanggodin, die veel te verduren kreeg sinds hij het heilige Troje vernietigde!
- overdrachtelijk een zangeres die een uitzonderlijke prestatie levert
- O, zij? Ja, zij is een ware ster, een ware zanggodin!
- Het woord 'zanggodin' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.