zaliger
Uiterlijk
- za·li·ger
zaliger
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van zalig, meestal in de figuurlijke bet. "aangenaam, lekker"
- Die taart was nog zaliger dan voorheen.
- genitief v achtergeplaatst: wijlen, overleden
- Dat heb ik nog van mijn grootmoeder zaliger.
- [2] Dit is een afkorting voor zaliger nagedachtenis: van zalige nagedachtenis.
- In uitbreiding ook wel sarcastisch gebruikt om aan te duiden dat een mooi plan niet is gelukt ("in schoonheid gestorven").
- Het woord zaliger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zaliger" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be