werk
Uiterlijk
- werk
- In de betekenis van ‘arbeid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 776.[1]
- erfwoord: Middelnederlands werc, ontwikkeld uit Oergermaans *werkan, bij Indo-Europees *uerǵ- ‘doen, maken, werken’, waartoe ook behoren Oudbretons gwerg ‘werkzaam’, Oudgrieks érgon ‘werk’ en Avestisch varəza- ‘het werken’.[2][3] Evenals Nederduits Wark, Duits Werk en Fries wurk.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | werk | werken |
verkleinwoord | werkje | werkjes |
het werk o
- dat wat gedaan moet worden, klus, arbeid, karwei
- Het werk dat moest gebeuren, is voltooid.
- beroep
- Het werk van Hans is buschauffeur.
- ▸ Onder het koken vertelde Barbie mij over zijn werk als hotelmanager en hoe zwaar het was om jarenlang voor dag en dauw op te moeten staan en op alle feestdagen te moeten werken.[4]
- de plek waar men werkt, werkplek
- Hans kwam vandaag te laat aan op het werk.
- dat wat gemaakt is, zoals een kunstwerk, pennenvrucht, boekwerk, oeuvre, of opus
- Het werk van Magritte zal op de veiling verkocht worden.
- een figuurtje in breiwerk ter versiering
- Een trui met een werkje.
- (werktuigbouwkunde) een aangedreven mechaniek dat steeds dezelfde functies verricht zoals het overbrengen van beweging, het verplaatsen van lasten, het aanwijzen van tellerstanden, het afspelen van muziekautomaten etc.
- De aandrijflijn van een molen noemt men het "gaande werk".
- (2) emplooi, bezigheden
- (6) automaat
|
|
1. dat wat gedaan moet worden
2. beroep
3. de plek waar men werkt, werkplek
4. dat wat gemaakt is, kunstwerk
er is werk aan de winkel
|
het werk neerleggen
|
- In de betekenis van ‘vlasvezels’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240.[1]
- erfwoord: Middelnederlands werc, ontwikkeld uit Oergermaans *werkan, bij Indo-Europees *uerḱ/k-nó-; vgl. Welsh cywarch ‘hennep’.[5][6] Evenals Nederduits Warg, Duits Werg en Fries wurk.
het werk o
- de verwarde, grove bij het hekelen afgescheiden afvaldraden van vlas of hennep, vooral de kortere draden
hede, afval van vlas of hennep
vervoeging van |
---|
werken |
werk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werken
- Ik werk.
- gebiedende wijs van werken
- Werk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werken
- Werk je?
- Het woord werk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "werk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "werk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ werk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Kroonen, Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 580
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ werk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Kroonen, Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 580
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 of 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werktuigbouwkunde in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %