Naar inhoud springen

waan

Uit WikiWoordenboek
  • waan
enkelvoud meervoud
naamwoord waan wanen
verkleinwoord waantje waantjes

de waanm

  1. (psychologie) een min of meer van de werkelijkheid afgeleide droomwereld
    • Hij verkeerde in de waan dat hij als een vogel kon vliegen. 
  2. (psychologie) een overtuiging die gebaseerd is op een onjuiste waarneming of interpretatie van de werkelijkheid
    • Het onduidelijke testament bracht hem in de waan een rijk man te zijn. 
  • [2]: de waan van de dag
de actuele gekte
  • [2]: iemand in de waan laten
iemand niet de waarheid vertellen
vervoeging van
wanen

waan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanen
    • Ik waan. 
  2. gebiedende wijs van wanen
    • Waan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanen
    • Waan je? 
vervoeging van
wanen

waan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanen
    • Ik waan. 
  2. gebiedende wijs van wanen
    • Waan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanen
    • Waan je? 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be