vruchteloosheid
Uiterlijk
- vruch·te·loos·heid
- afgeleid van vruchteloos met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vruchteloosheid | vruchteloosheden |
verkleinwoord |
de vruchteloosheid v
- het vruchteloos zijn
- De vruchteloosheid van het pogen zijn vrouw vrolijk te maken verdriette de man zeer.
- Het woord vruchteloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.