vroegoud
Uiterlijk
- vroeg·oud
- samenstelling van vroeg bw en oud bn
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vroegoud | vroegouder | vroegoudst |
verbogen | vroegoude | vroegoudere | vroegoudste |
partitief | vroegouds | vroegouders | - |
vroegoud [1]
- van een jong persoon dat deze er al oud uitziet; er ouder uitzien dan past bij de leeftijd
- ▸ De vroegoude student Toon, wiens ‘bolronde hoofd [opdook] uit een geweldige hoeveelheid spierwit haar, dat even weelderig onder zijn kin als boven op zijn hoofd groeide’, heeft niet veel op met romanschrijvers.[2]
- ▸ Iedere club verdient zijn legenden, mannen wier namen in verweerd marmer gebeiteld staan en wier portretten vroegoude jongens tonen.[3]
- Het woord vroegoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vroegoud" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Niemand die voor elkaar kiest” (11/09/2009), HP de Tijd
- ↑ Weblink bron “Het einde van een mythe” (28/03/2012), HP de Tijd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be