vogelde
Uiterlijk
- vo·gel·de
vervoeging van |
---|
vogelen |
vogelde
- enkelvoud verleden tijd van vogelen
- Ik vogelde.
- Jij vogelde.
- Hij, zij, het vogelde.
- Ik vogelde.
- Het woord vogelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.