vijfvoud
Uiterlijk
- vijf·voud
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vijfvoud | vijfvouden |
verkleinwoord |
het vijfvoud o
- vijfmaal het genoemde
- En zo lopen ze donderdagmiddag met een flinke dossiertas het statige pand aan de Kneuterdijk in Den Haag binnen. Hun pleitnota hebben ze in vijfvoud uitgeprint. Goede voorbereiding is van belang. Niet alleen zullen ze hun standpunt moeten toelichten tegenover drie erudiete juristen van de Raad van State, ze nemen het ook nog eens op tegen een van ’s lands meest bekende strafpleiters. „Engel doet het woord”, zegt Wiersma. „Ik ben niet helemaal fit. Een griepje.”[2]
- Het woord vijfvoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vijfvoud" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Freek Schravesande 5 januari 2017 Twee keer ‘niet’. Dat gaat echt niet
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be