verzuim
Uiterlijk
- ver·zuim
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verzuim | verzuimen |
verkleinwoord | verzuimpje | verzuimpjes |
het verzuim o
- afwezig zijn
- ▸ Een fikse burn-out leidt gemiddeld tot 242 dagen verzuim.[1]
- iets niet gedaan hebben
- arbeidsverzuim, luxeverzuim, plichtsverzuim, plichtverzuim, rechtsverzuim, schoolverzuim, ziekteverzuim
vervoeging van |
---|
verzuimen |
verzuim
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzuimen
- Ik verzuim.
- gebiedende wijs van verzuimen
- Verzuim!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzuimen
- Verzuim je?
- Het woord verzuim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verzuim" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be