verstek
Uiterlijk
- ver·stek
- In de betekenis van ‘afwezigheid bij rechtszitting’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1]
- Naamwoord van handeling van "versteken" «verbergen, verstoppen»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verstek | verstekken |
verkleinwoord | - | - |
het verstek o
- (juridisch) afwezigheid wanneer men verwacht wordt aanwezig te zijn
- Hij is bij verstek veroordeeld.
- Hij liet verstek gaan.
- (gereedschap) een niet-haakse hoek waaronder iets afgezaagd wordt
- [1] forfait, absenteïsme, verzuim
- [1] verstekwaarde
- [2] verstekbak, verstekhoek
- Het woord verstek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verstek" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "verstek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Gereedschap in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %