verkrachten/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van verkrachten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkrachten | te verkrachten | ||||||||
toekomend | zullen verkrachten | te zullen verkrachten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verkracht | te hebben verkracht | ||||||||
toekomend | verkracht zullen hebben | verkracht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verkrachtend | verkracht | ev. verkracht |
mv. verouderd verkracht |
verkrachte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verkracht | verkracht | verkracht | verkracht | verkracht | verkrachten | verkrachten | verkrachten | |||
verleden (o.v.t.) | verkrachtte | verkrachtte | verkrachtte | verkrachtte | verkrachtte | verkrachtten | verkrachtten | verkrachtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkrachten | zult/zal verkrachten | zult/zal verkrachten | zult verkrachten | zal verkrachten | zullen verkrachten | zullen verkrachten | zullen verkrachten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkrachten | zou verkrachten | zou(dt) verkrachten | zoudt verkrachten | zou verkrachten | zouden verkrachten | zouden verkrachten | zouden verkrachten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verkracht | hebt verkracht | hebt/heeft verkracht | hebt verkracht | heeft verkracht | hebben verkracht | hebben verkracht | hebben verkracht | |||
verleden (v.v.t.) | had verkracht | had verkracht | had verkracht | hadt verkracht | had verkracht | hadden verkracht | hadden verkracht | hadden verkracht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkracht hebben | zal/zult verkracht hebben | zult/zal verkracht hebben | zult verkracht hebben | zal verkracht hebben | zullen verkracht hebben | zullen verkracht hebben | zullen verkracht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkracht hebben | zou verkracht hebben | zou/zoudt verkracht hebben | zoudt verkracht hebben | zou verkracht hebben | zouden verkracht hebben | zouden verkracht hebben | zouden verkracht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verkracht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verkracht | er is verkracht | |||||||||
verleden | er werd verkracht | er was verkracht | |||||||||
toekomend | er zal verkracht worden | er zal verkracht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verkracht worden | er zou verkracht zijn | |||||||||
lijdende vorm verkracht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkracht worden | verkracht te worden | ||||||||
toekomend | verkracht zullen worden | verkracht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verkracht zijn | verkracht te zijn | ||||||||
toekomend | verkracht zullen zijn | verkracht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verkracht | wordt verkracht | wordt verkracht | wordt verkracht | wordt verkracht | worden verkracht | worden verkracht | worden verkracht | |||
verleden (o.v.t.) | werd verkracht | werd verkracht | werd verkracht | werdt verkracht | werd verkracht | werden verkracht | werden verkracht | werden verkracht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkracht worden | zult verkracht worden | zult verkracht worden | zult verkracht worden | zal verkracht worden | zullen verkracht worden | zullen verkracht worden | zullen verkracht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkracht worden | zou verkracht worden | zou/zoudt verkracht worden | zoudt verkracht worden | zou verkracht worden | zouden verkracht worden | zouden verkracht worden | zouden verkracht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verkracht | bent verkracht | bent/is verkracht | zijt verkracht | is verkracht | zijn verkracht | zijn verkracht | zijn verkracht | |||
verleden (v.v.t.) | was verkracht | was verkracht | was verkracht | waart verkracht | was verkracht | waren verkracht | waren verkracht | waren verkracht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkracht zijn | zult verkracht zijn | zult verkracht zijn | zult verkracht zijn | zal verkracht zijn | zullen verkracht zijn | zullen verkracht zijn | zullen verkracht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkracht zijn | zou verkracht zijn | zou/zoudt verkracht zijn | zoudt verkracht zijn | zou verkracht zijn | zouden verkracht zijn | zouden verkracht zijn | zouden verkracht zijn |