verkoopdag
Uiterlijk
- Geluid: verkoopdag (hulp, bestand)
- ver·koop·dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verkoopdag | verkoopdagen |
verkleinwoord |
de verkoopdag m
- dag dat men iets mag verkopen; dag dat men iets verkoopt
1. dag dat men iets mag verkopen; dag dat men iets verkoopt
- Het woord verkoopdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “‘Eerste verkoopdag vuurwerk trekt veel mensen’” (28-12-2019), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “‘Slijterijen profiteerden van thuisborrels met Pasen’” (16-04-2020), Reformatorisch Dagblad