vergezelt
Uiterlijk
- ver·ge·zelt
vervoeging van |
---|
vergezellen |
vergezelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergezellen
- Jij vergezelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergezellen
- Hij vergezelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vergezellen
- Vergezelt!
- Het woord vergezelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.