verbeuren
Uiterlijk
- ver·beu·ren
- In de betekenis van ‘als straf verliezen’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1]
- Afgeleid van beuren met het voorvoegsel ver-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verbeuren |
verbeurde |
verbeurd |
zwak -d | volledig |
verbeuren
- overgankelijk het recht op iets verliezen
- Hij verbeurde daarmee zijn leven.
- Het woord verbeuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verbeuren" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "verbeuren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel ver- in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 87 %
- Prevalentie Vlaanderen 82 %