verbaliseren
Uiterlijk
- ver·ba·li·se·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bekeuren’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- afgeleid van het Franse verbaliser (met het achtervoegsel -iseren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verbaliseren |
verbaliseerde |
geverbaliseerd |
zwak -d | volledig |
verbaliseren
- overgankelijk een proces-verbaal opmaken
- Een agent verbaliseert een automobilist wegens te hard rijden.
- overgankelijk onder woorden brengen
- Het verbaliseren van gedachten.
- (taalkunde) een woord uit een andere lexicale categorie tot werkwoord omvormen
- Naast teslapelsata "in bed; te bed" bestaat de geverbaliseerde vorm teslapelsate "bedlegerig zijn".[3]
- [1] bekeuren
- [2] formuleren, verwoorden
- Het woord verbaliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verbaliseren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "verbaliseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ verbaliseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ http://www.spok.demon.nl/grammatica/h044.htm
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -iseren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %