veerdelig
Uiterlijk
- veer·de·lig
stellend | |
---|---|
onverbogen | veerdelig |
verbogen | veerdelige |
partitief | veerdeligs |
veerdelig
- (plantkunde) (van een bladvorm) met diepe insnijdingen, voorbij de helft van de zijnerven tot de hoofdnerf toe, zodat het blad links en rechts is opgedeeld in delen die weer rond een zijnerf in een punt toelopen.
- ▸ De bladen van het rozet en die onder aan de stengels zijn gesteeld. Boven aan de plant zijn ze stengelomvattend. Ze hebben een lancetvorm en zijn veerdelig gedeeld in een groot aantal bladslippen. Op hun beurt zijn de slippen ook weer veerdelig.[2]
- vindelig (verouderd)
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Arjen NeveGewoon duizend blad (Achilléa millefólium L.) in: Bijen. maandblad voor imkers (mei 1998), Imkersbonden ABTB-LLTB-NCB-VBBN, p. 136 kol. 1