vastendag

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  vastendag    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• vas·ten·dag

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  vasten zn  en  dag zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vastendag	vastendagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vastendag m

1. dat dat men niet eet of bepaald voedsel niet eet

   ▸ 'U eet geen vlees, tante,' vroeg Nimue, 'is het een vastendag?' Morgaine herinnerde zich plotseling hoe zij Viviane had ondervraagd.

   ▸ Hij regelde dat de eerste woensdag van elke maand een plechtige vastendag werd om te bidden voor verlossing van de pest.

2. (religie) dag van de vastentijd

Gangbaarheid

• Het woord vastendag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.