upset
Uiterlijk
- Bijvoeglijk naamwoord; werkwoord
- VK: /ʌpˈsɛt/
- Audio (US), verb/adjective (hulp, bestand)
- Zelfstandig naamwoord
- VK: /ˈʌpsɛt/
- Audio (US), noun (hulp, bestand)
upset
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to upset |
he/she/it | upsets |
verleden tijd | upset |
voltooid deelwoord |
upset |
onvoltooid deelwoord |
upsetting |
gebiedende wijs | upset |
upset
enkelvoud | meervoud |
---|---|
upset | upsets |
upset
- tegenslag, onverwachte nederlaag/overwinning
- «They scored an upset against the champions.»
- Ze brachten de kampioenen een onverwachte nederlaag toe.
- «They scored an upset against the champions.»