Naar inhoud springen

tunnel

Uit WikiWoordenboek
Een tunnel.
Een voetgangerstunnel in Schin op Geul op Wikipedia (nl)
  • tun·nel
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kunstmatige doorgang’ voor het eerst aangetroffen in 1834 [1]
  • uit het Engels tunnel[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tunnel tunnels
verkleinwoord tunneltje tunneltjes

de tunnelm

  1. (verkeer) een kunstmatige ondergrondse doorgang, m.n. op autowegen
    • Verderop loopt de weg een tunnel in. 
    • Een vrachtwagenchauffeur heeft zijn dak eraf gereden bij de Stationstunnel in Den Bosch. De wagen was te hoog om door de tunnel te rijden, maar daar kwam de bestuurder te laat achter. Het zou om een jonge chauffeur gaan die pas net zijn vrachtwagenrijbewijs heeft, maar het bedrijf uit Elshout waar de vrachtwagen van is wil niet verder op details ingaan. [3] 
     Omdat daar geen bruggenbouw mogelijk was geweest in de wintertijd. Dan moest je je uitsluitend bezighouden met het werken aan de tunnels.[4]
  2. (dierkunde) langwerpig hol [2]
  3. (figuurlijk) iets dat lang en overdekt is
     De AT, de Appalachian Trail, wordt ook wel de long green tunnel genoemd.[5]

Een tunnel graven.

vervoeging van
tunnelen

tunnel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tunnelen
    • Ik tunnel. 
  2. gebiedende wijs van tunnelen
    • Tunnel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tunnelen
    • Tunnel je? 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]


tunnel

  1. tunnel


  • uit het Middelfrans tonel [1]

tunnel

  1. tunnel


tunnel

  1. tunnel


tunnel m

  1. tunnel


  • tun·nel
  • Afkomstig uit het Engels en het Gammelfrans.

tunnel m

  1. (verkeer) tunnel
    «Tunnelen var delvis sperret etter at en buss fikk motorstopp inne i tunnelen
    De tunnel werd gedeeltelijk geblokkeerd nadat een bus motorstoring in de tunnel had.
  2. (verkeer) onderdoorgang, voetgangerstunnel
  3. een kleinere holle gang, bijvoorbeeld in een machine.
  4. (figuurlijk) situatie, een stuk levensweg.
  5. (sport) doorlaat, gat
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tunnel     tunnelen     tunneler     tunnelene  
genitief   tunnels     tunnelens     tunnelers     tunnelenes  

[3] se lys i enden av tunnelen

  • De situatie begint zich te verbeteren.

[5] slå en tunnel

  • De bal tussen de benen van een tegenstander door spelen.


  • tun·nel
  • Afkomstig uit het Engels en het Gammelfrans.

tunnel m

  1. (verkeer) tunnel
  2. (verkeer) onderdoorgang, voetgangerstunnel
  3. (figuurlijk) situatie, een stuk levensweg.
  4. een kleinere holle gang, bijvoorbeeld in een machine.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tunnel     tunnelen     tunnelar     tunnelane  
genitief                        

[3] Det er lys i enden av tunnelen.

  • De situatie begint zich te verbeteren.


tunnel

  1. tunnel