tonijn

Nederlands

Tonijn

Uitspraak

• Geluid:  tonijn    (hulp, bestand)
• IPA: / toˈnɛin / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• to·nijn

Woordherkomst en -opbouw

• via Middelnederlands tonijn van Oudfrans tonine, in de betekenis van ‘beenvis’ aangetroffen vanaf 1351

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	tonijn	tonijnen
verkleinwoord	tonijntje	tonijntjes

Zelfstandig naamwoord

de tonijn m

1. (straalvinnigen) benaming voor snelle oceaanvissen uit het geslacht Thunnus , gewild als consumptievis

   • Van de tonijnen is vooral de blauwvintonijn bedreigd in zijn voortbestaan door overbevissing. 

2. (voeding) vlees van vissen uit het geslacht Thunnus 

   • Uit de Japanse keuken is tonijn is niet weg te denken. 

   ▸ Barbie werd uitgelachen dat hij al drie weken lang alleen maar ‘ramen bomb’ at (een pakje noedels met een pakje aardappelpuree en een blik tonijn door elkaar).

Hyponiemen

• blauwvintonijn, grootoogtonijn, geelvintonijn, langstaarttonijn, zwartvintonijn, witte tonijn

Vertalingen

    1. benaming voor snelle oceaanvissen uit het geslacht Thunnus   

Duits: Thunfisch (de) m Engels: tuna (en) Frans: thon (fr) m

Galicisch: atún (gl) m Italiaans: tonno (it) m Spaans: atún (es) m

Gangbaarheid

• Het woord tonijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tonijn" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.