tolbaas
Uiterlijk
- tol·baas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tolbaas | tolbazen |
verkleinwoord | tolbaasje | tolbaasjes |
de tolbaas m
- ambtenaar die werkt bij een tol
- Aan dien tol behoeven de wielrijders geen tolgeld te betalen, maar daar tegenover is de tolbaas ook niet verplicht den boom te openen; dit mogen de wielrijders zelven doen en moeten daartoe vrijelijk in de gelegenheid worden gesteld. [2]
- Het woord 'tolbaas' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tolbaas" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1899)–Frans Netscher Uit mijne sportportefeuille
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be