suster
Uiterlijk
- sus·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | suster | susters |
suster
suster
- sus·ter
- uit het Nederlands zuster
suster
- (religie) non
- (spreektaal), (beroep), (medisch) verpleegster
- [1] biarawati
- [2] juru rawat, perawat
- IPA: /z̺ʊs̺tər/
suster
- IPA: /z̺ɵs̺tər/
suster
- IPA: /s̺ʊs̺tər/
suster
Categorieën:
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met audioweergave
- Woorden in het Afrikaans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Familie in het Afrikaans
- Religie in het Afrikaans
- Beroep in het Afrikaans
- Medisch in het Afrikaans
- Woorden in het Fries
- Zelfstandig naamwoord in het Fries
- Familie in het Fries
- Woorden in het Indonesisch
- Zelfstandig naamwoord in het Indonesisch
- Religie in het Indonesisch
- Spreektaal in het Indonesisch
- Beroep in het Indonesisch
- Medisch in het Indonesisch
- Woorden in het Middelhoogduits
- Woorden in het Middelhoogduits van lengte 6
- Woorden in het Middelhoogduits met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Middelhoogduits
- Woorden in het Middelnederlands
- Woorden in het Middelnederlands van lengte 6
- Woorden in het Middelnederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Middelnederlands
- Woorden in het Oudfries
- Woorden in het Oudfries met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Oudfries