stukje
Uiterlijk
- stuk·je
het stukje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord stuk
- ▸ Ik duwde de deur met beide handen open en zag dat er ’s nachts een dik pak sneeuw was gevallen, waarvan een stukje geel kleurde toen ik er mijn waterfles in leegde.[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stukje | stukjes |
verkleinwoord | - | - |
het stukje o dim. tant.
- kort verhaal of opstel in krant of tijdschrift
- Simn Carmiggelt beschouwde zichzelf als stukjesschrijver
- stukje bij beetje
1.
- Het woord stukje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stukje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be