stijg
Uiterlijk
- stijg
- [A] In de betekenis van ‘telwoord: twintigtal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1425 [1].
Ontwikkeld uit Middelnederlands stige, vergelijk Duits Stiege, Oudfries stige, Krim-Gotisch stega "twintig" [2]. Thans verouderd in standaard Nederlands, maar nog aanwezig in verschillende Oost-Nederlandse streektalen, bijv. Gronings stiege.
- [B] In de betekenis van ‘strontje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [3], verwant aan Fries stiich, Engels sty "strontje, zweertje op het ooglid"
[A] de stijg v
- (eenheid) (verouderd) een set van twintig, twintigtal (vrijwel uitsluitend van eieren)
- ▸ Ouden van dage, heel enkelen, disschen uit hun geheugen nog wel eens op, dat voor een stijg eieren 25 ct.werd betaald[4]
[B] de stijg m
- (medisch) strontje op het oog, hordeolum externum
vervoeging van |
---|
stijgen |
stijg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stijgen
- Ik stijg.
- gebiedende wijs van stijgen
- Stijg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stijgen
- Stijg je?
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stijg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stijg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ stijg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Stad en Dorp, nr. 76, Jaargang 10 (31-03-1897), Nieuwenhuis, Groningen in: Nieuwsblad van het Noorden op delpher.nl
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Eenheid in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands