Naar inhoud springen

stegel

Uit WikiWoordenboek
[2] stegel
  • ste·gel
  • erfwoord: Middelnederlands stēghel(e) v ‘gang, pad, steeg’, ontwikkeld uit Oergermaans *stigilō ‘overstap (om over een heining te komen)’, verkleinwoord bij *stigō- ‘steile weg’, waaruit steeg; verder zie aldaar.[1] Evenzo Nederduits Stegel, Zuid-Duits Stiegel en Engels stile, alle ‘overstap’.
enkelvoud meervoud
naamwoord stegel stegels
verkleinwoord

de stegelm

  1. (gewestelijk) stijgbeugel
  2. (gewestelijk) bankje dat men kan gebruiken om over een hek heen te stappen
28 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[2]