stabij
Uiterlijk
- sta·bij
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
- samenstelling van sta ww en bij [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stabij | stabijs |
verkleinwoord | - | - |
de stabij m
- in Friesland gefokte staande, opjagende en apporterende vogelhond, mollenvanger en waakhond
- Amerikaanse cockerspaniël
- Amerikaanse waterspaniël
- barzoi
- basset
- beagle
- bloedhond
- bobtail
- boxer
- buldog
- bulldog
- bulterriër
- chihuahua
- chowchow
- cockerspaniël
- collie
- corgi
- dalmatiër
- dashond
- Deense dog
- Engelse cockerspaniël
- dobermann
- dobermannpincher
- does
- dog
- Duitse herder
- Duitse herdershond
- fox
- foxterriër
- hazewind
- hazewindhond
- herder
- herdershond
- kardoes
- keeshond
- kooikerhond
- labrador
- labrador-retriever
- mastiff
- mops
- newfoundlander
- pikhaar
- pitbull
- pitbullterriër
- poedel
- pointer
- poolhond
- retriever
- rottweiler
- schapendoes
- scheper
- schipperke
- schnauzer
- setter
- sint-bernard
- sint-bernardshond
- spaniël
- spitshond
- taks
- teckel
- terriër
- waterspaniël
- windhond
- yorkshireterriër
- zweethond
- Het woord stabij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.