spouw

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  spouw    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• spouw

Woordherkomst en -opbouw

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	spouw	spouwen
verkleinwoord	spouwtje	spouwtjes

Zelfstandig naamwoord

de spouw v / m

1. (bouwkunde) luchtruimte tussen twee muren van een dubbele z.g. spouwmuur

Verwante begrippen

• kier, kloof, spleet, split

Afgeleide begrippen

• spouwanker, spouwen, spouwmuur

Vertalingen

    1. (bouwkunde) luchtruimte tussen twee muren van een dubbele   

Duits: Hohlraum (de) m Engels: crack (en), crevice (en)

Spaans: grieta (es) v, hendedura (es) v, hendidura (es) v, quebraja (es) v

Werkwoord

vervoeging van
spouwen

spouw

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spouwen
   

   • Ik spouw. 

2. gebiedende wijs van spouwen
   

   • Spouw! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spouwen
   

   • Spouw je? 

Gangbaarheid

• Het woord spouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spouw" herkend door:

88 %	van de Nederlanders;
89 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.