snee
Uiterlijk
- snee
- verkorting van sne(d)e, naamwoord van handeling van snijden [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snee | sneden sneeën |
verkleinwoord | sneetje | sneetjes |
- inkeping gemaakt door het snijden met een mes of ander scherp voorwerp
- Hij had een flinke snee in zijn gezicht.
- een afgesneden plak, meestal van brood
- Wil je twee sneetjes of drie?
2. een afgeneden plak, meestal van brood
- Het woord snee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snee" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | snee | (sneeuwe?) |
genitief | snees, sneuwes | |
datief | snee, sneeuwe | |
accusatief | snee |
- sneeuw
- «Daer en was no rijm no snee,
Daer en dede hem de wint niet wee,»[2]Er was noch rijp noch sneeuw daar
de wind deed hem daar geen pijn
- «Daer en was no rijm no snee,
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ Weblink bron “Reis van Sint Brendaan” (vroeg 15e eeuw)
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %
- Woorden in het Middelnederlands
- Woorden in het Middelnederlands van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Middelnederlands