Naar inhoud springen

sibh

Uit WikiWoordenboek
  enkelvoud meervoud
onbenadrukt benadrukt onbenadrukt benadrukt
1e persoon mi
mhi
mise
mhise
sinn sinne
2e persoon thu
tu
thusa
tusa
sibh sibhse
3e persoon
(mannelijk)
e esan iad iadsan
3e persoon
(vrouwelijk)
i ise

sibh

  1. u
    «Ciamar a tha sibh? »
    Hoe maakt u het?
  2. jullie
    «Càit a bheil sibh ag obair?»
    Waar werken jullie?