Naar inhoud springen

señora

Uit WikiWoordenboek
  • se·ño·ra
enkelvoud meervoud
naamwoord señora señora's
verkleinwoord - -

de señorav

  1. aanspreekvorm voor een vrouw in een Spaanstalige context
    • Bij een kraam met wilde groenten lichten Kennedy’s ogen op bij het zien van quelites, een bladgroente. „Señora, hoe maakt u die klaar?”, vraagt ze. De verkoopster antwoordt dat ze ze eerst in ongezouten water kookt, ze afgiet en er dan zout bij doet. [2]
    • De dertigste mei heeft die mensen geen moer geleerd. Ik denk, señora, dat er een veertigste mei moet komen om deze klootzakken te leren over onze eigen identiteit en wat we eigenlijk waard zijn! [3]
66 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[4]


  • IPA: /se.ˈɲo.ɾa/
  • se·ño·ra
  • Afgeleid van señor met het achtervoegsel -a
enkelvoud meervoud
señora señoras

señora v

  1. mevrouw
  2. echtgenote
  3. eigenares, bazin