schuw
Uiterlijk
- schuw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schuw | schuwer | schuwst |
verbogen | schuwe | schuwere | schuwste |
partitief | schuws | schuwers | - |
schuw
vervoeging van |
---|
schuwen |
schuw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuwen
- Ik schuw.
- gebiedende wijs van schuwen
- Schuw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuwen
- Schuw je?
- Het woord schuw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %