Naar inhoud springen

schare

Uit WikiWoordenboek
  • scha·re
  • erfwoord: Middelnederlands scāre ‘afdeling soldaten, troep, schaar’, uit Oudnederlands skara ‘legereenheid, groep’, ontwikkeld uit Oergermaans *skarō- ‘afdeling van een leger’, afleiding van het werkwoord *skeran- ‘scheiden, verdelen’, waarvoor zie scheren.[1] Evenals Duits Schar en Fries skare.
enkelvoud meervoud
naamwoord schare scharen
verkleinwoord - -

de scharev / m

  1. aantal of afdeling gezamenlijk optrekkende of strijdende personen
    • Er stond een schare supporters voor de deur. 
  2. (religie) verzameling van mensen die ergens tegenwoordig zijn, in het bijzonder bij een godsdienstoefening
vervoeging van
scharen

schare

  1. aanvoegende wijs van scharen
    • Dit is het vaandel waarachter men zich schare. 
90 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]


  • erfwoord: Oudnederlands skara ‘legereenheid, groep’, ontwikkeld uit Oergermaans *skarō- ‘afdeling van een leger’, afleiding van het werkwoord *skeran- ‘scheiden, verdelen’, waarvoor zie scēren.[1] Evenals Middelnederduits schāre, Oudhoogduits scara, Oudfries -skere, skare en Oudnoords skǫr.

schāre v

  1. (militair) afdeling soldaten, troep, schare
  • scāre