schacht
Uiterlijk
- schacht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schacht | schachten |
verkleinwoord | schachtje | schachtjes |
- (techniek) (holle) buis (koker)
- (industrie) een gat dat in de grond gemaakt is om als bron te dienen voor water, olie, gas of andere vloeistoffen
- Het bedrijf had een schacht gemaakt om aan de olie te kunnen.
- deel van laars dat het been omgeeft
- nieuwe student, eerstejaars
- schachtbok, schachtboor, schachtendoop, schachtenmeester, schachtgraf, schachthaar, schachthalm, schachtkooi, schachtpenseel, schachtring
- Het woord schacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schacht" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schacht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schacht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bezieldheid: niet geanimeerd
- Metadomein: fysiek
- Techniek in het Nederlands
- Industrie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %