riks
Uiterlijk
- riks
- afkorting van rijksdaalder [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | riks | riksen |
verkleinwoord |
de riks m
- (verouderd) munt met een waarde van 2,50 gulden
- Toen hij me aan het eind van de Koninginnedag het verdiende bedrag van bijna driehonderd gulden liet zien, vroeg ik hem geschokt hoeveel boekjes hij in godsnaam verkocht had. Nou, er waren er nog over — voor volgend jaar. Hij had vanmorgen ingezet op een riks per exemplaar. Ze bleken zo grif van de hand te gaan dat hij de prijs verhoogd had tot vijf gulden, later tot zeven vijftig. 'Niemand vond het erg.' [3]
1. munt met een waarde van 2,50 gulden
- Het woord riks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "riks" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
23 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ riks op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Heijden, A.F.TH. van der"Tonio" 2011 ISBN 9789023459545 pagina 281
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be