rikketik
Uiterlijk
- rik·ke·tik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rikketik | rikketikken |
verkleinwoord |
- (informeel) het hart, vaak eufemistisch gebruikt om aan te geven dat er sprake is van een hartziekte
- Enkele jaren geleden was hij huisarts in de Hengelose wijk Klein Driene. Hartproblemen dwongen hem zeer tegen zijn zin te stoppen. Het was niet eens het feit dat zijn ‘rikketik’ hem parten speelde - dat euvel was met enkele bypasses redelijk snel opgelost - nee, het was vooral zijn verzekeraar, die voorschreef dat hij niet verder mocht. [4]
- 'Ik keek eens goed naar de spreker. Hij zag er gezond uit, niet het type dat het aan de rikketik had. [5]
- Het woord rikketik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rikketik" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "rikketik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rikketik op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Tamarah Swensen 24-oktober-2012
- ↑ Volkskrant Martin Bril 2 december 2005
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be