rijkspolitie
- rijks·po·li·tie
- samenstelling van rijk en politie met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijkspolitie | |
verkleinwoord |
de rijkspolitie v
- van 1945 tot 1993 een onderdeel van de Nederlandse politie dat politietaken uitvoerde in gemeenten die geen eigen gemeentepolitie hadden, in 1993 werd de rijkspolitie afgeschaft
- Uitzondering op de regel lijkt de reorganisatie van 1993. De ministers Dales en Hirsch Ballin namen vier jaar tijd om Gemeente- en Rijkspolitie om te vormen tot regionale politie en formuleerden stapsgewijs, in overleg met alle betrokken partijen, een evenwichtige wettelijke regeling. Het knappe resultaat had echter een fikse prijs: veel politiemensen gingen er in positie en salaris op vooruit. Vandaar dat iedereen graag meewerkte. De politiek nam die extra kosten voor lief. In die jaren zat de schatkist van het rijk boordevol. [2]
- Het woord rijkspolitie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijkspolitie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Guus Meershoek 22 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be