Naar inhoud springen

reciteren

Uit WikiWoordenboek
  • re·ci·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voordragen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • afgeleid van het Franse réciter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
reciteren
reciteerde
gereciteerd
zwak -d volledig

reciteren

  1. overgankelijk een stuk voordragen of opzeggen
    • Dit werd gevolgd door een kort programma verzorgd door de kinderen, waarin zij gedichten reciteerden, liedjes zongen en dansten. 
93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]