Naar inhoud springen

pleeboy

Uit WikiWoordenboek
  • plee·boy
enkelvoud meervoud
naamwoord pleeboy pleeboys
verkleinwoord

de pleeboym

  1. (schertsend) toiletdeskundige
     Dick van Zomeren glimlacht om de bijnaam die hij de afgelopen jaren verwierf: pleeboy. Hoe gaan die dingen. Toen hij, als hoofdredacteur van Service Management -vakblad voor de schoonmaaksector- in 1985 zijn eerste toiletonderzoek deed, schrok hij van de hoeveelheid publiciteit die de uitkomst genereerde.[3]
  2. (schertsend) houder voor toiletrollen
27 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[4]
  1. pleeboy op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron
    Niek Sterk
    “TOILETVERDRIET” (26-01-2007), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be