pilaster
Uiterlijk
- pi·las·ter
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ornament’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1649 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pilaster | pilasters |
verkleinwoord | pilastertje | pilastertjes |
de pilaster m
- (bouwkunde) een rechthoekige muurverzwaring die minder dan zijn breedte voor de gevel uitsteekt
- hoofdstijl van trapleuningen
- Het woord pilaster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pilaster" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pilaster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pilaster op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be