obsceen
Uiterlijk
- ob·sceen
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘oneerbaar’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
- van het frans obscène, van het latijn obscenus met het voorvoegsel ob- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | obsceen | obscener | obsceenst |
verbogen | obscene | obscenere | obsceenste |
partitief | obsceens | obsceners | - |
obsceen
- het gevoel van eerbaarheid geweld aandoend, onzedelijk
- Het woord obsceen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "obsceen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "obsceen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ obsceen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ volkskrant.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be