nuf
Uiterlijk
- nuf
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘ingebeeld meisje’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nuf | nuffen |
verkleinwoord | nufje | nufjes |
de nuf v
- een verwaand en overdreven net meisje of jonge vrouw[3]
- Het nufje met de gelakte nageltjes en het hoge stemmetje deed alsof ze een prinsesje was.
- Het woord nuf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nuf" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
32 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "nuf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nuf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be