nomen
Uiterlijk
- no·men
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘naamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1638 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nomen | nomina |
verkleinwoord |
het nomen o
- Het woord nomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nomen" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nomen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
nomen o
- nomen in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
nōmen o
- naam, benaming.
- «Nōmen patris meī nesciō.»
- Ik weet de naam van mijn vader niet.
- «Nōmen est ōmen.»
- De naam is een voorteken.
- «Nōmen patris meī nesciō.»
- naamwoord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | nōmen | nōmina |
genitief | nōminis | nōminum |
datief | nōminī | nōminibus |
accusatief | nōmen | nōmina |
vocatief | nōmen | nōmina |
ablatief | nōmine | nōminibus |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 49 %
- Prevalentie Vlaanderen 53 %
- Woorden in het Deens
- Woorden in het Deens van lengte 5
- Zelfstandig naamwoord in het Deens
- Woorden in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord in het Latijn