Naar inhoud springen

nomade

Uit WikiWoordenboek
  • no·ma·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rondzwervende steppe- of woestijnbewoner’ voor het eerst aangetroffen in 1682 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nomade nomaden
verkleinwoord nomadetje nomadetjes

de nomadev / m

  1. Mensen of bevolkingsgroepen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben.
    • Stadsnomaden zijn daklozen en mensen die in grote steden soms ongebruikte terreinen kraken om daar in leegstaande gebouwen, woonwagens, caravans en in provisorische hutten en tenten te leven totdat de grond wordt opgeëist door de rechtmatige eigenaars en zij weer andere plekken moeten zoeken. 
     Ook kwam ik een aantal ondernemers tegen die als heuse digitale nomaden hun bedrijven op afstand bestuurden.[3]
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]