nightjar
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
nightjar | nightjars |
nightjar
- (nachtzwaluwachtigen) Capimulgus sp. nachtzwaluw
- «At dusk he saw a nightjar hunting insects around the streetlights.»
- In de schemering zag hij een nachtzwaluw op insecten jagen rond de straatlantarens.
- «At dusk he saw a nightjar hunting insects around the streetlights.»