Naar inhoud springen

nader

Uit WikiWoordenboek
  • na·der
  • Zelfstandig geworden vergelijkende trap van na.
stellend
onverbogen nader
verbogen nadere
partitief naders

nader [1]

  1. vanaf geringere afstand of in groter detail uitgevoerd
    • Bij nadere inspectie bleek het toch een ongeluk geweest te zijn. 
  • bij nader inzien
na nauwkeuriger inspectie / na er langer over nagedacht te hebben
•  Bij nader inzien bleken zij vaak ook geen gasstel of pan bij zich te hebben. [2] 
  • nadere inlichtingen inwinnen
meer bijzonderheden opvragen
  • nadere informatie geven
toelichting geven
  • het hemd is nader dan de rok
men denkt toch eerst aan eigen belang
  • Tot nader order
tot een later bevel (oftewel 'voorlopig')

nader

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van na
vervoeging van
naderen

nader

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naderen
    • Ik nader. 
  2. gebiedende wijs van naderen
    • Nader! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naderen
    • Nader je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /nɑːdər/
  • Afgeleid van het Nederlandse naderen

nader

  1. naderen


nader

  1. erg, zeer


  • na·der

nader

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het perfectieve werkwoord nadrat