Naar inhoud springen

mot

Uit WikiWoordenboek
  • mot
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord mot motten
verkleinwoord motje motjes

[A] mot v / m

  1. (dierkunde) vlinderachtig insect
    • Daar vliegt een mot, zie je haar? 
    1. (vlinders) benaming voor nachtvlinders (insecten uit de orde Lepidoptera op Wikispecies die niet tot de Papilionoidea op Wikispecies behoren)
      1. Tineola bisselliella op Wikispecies nachtvlindertje waarvan de larven kledingstukken aanvreten
        • Er zitten motten in die oude kleren. 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord mot -
verkleinwoord - -

[B] mot v/m

  1. het hebben van onenigheid met iemand
    • Ze hadden weer eens mot. 
  2. v/m in de ~ hebben in de gaten hebben, opmerken
vervoeging van
motten

[B] mot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van motten
  2. gebiedende wijs van motten
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord mot -
verkleinwoord - -

[C] mot o [9]

  1. fijn los materiaal, stof, molm, zaagsel
vervoeging van
motten

[C] mot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van motten
  2. gebiedende wijs van motten

[D] mot

  1. (informeel) moet
    • Ken 't nie zoals 't mot, dan mot 't maar zoals 't ken. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[10]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  mot     le mot     mots     les mots  
  • Uit het Latijn muttum 'grom' [1]

de motm

  1. (in alle betekenissen) woord
  2. (verouderd) motto, devies


  • mot
  • Voorzetsel: afkomstig van het Oudnoordse  í móti vz  of  á móti vz 
  • Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoordse naamwoord  moðr zn 
Naar frequentie 138

mot

  1. tegen
    «Vold mot kvinner og barn er dessverre et aktuelt tema.»
    Geweld tegen vrouwen en kinderen is helaas een actueel probleem.
  • utsikt mot
uitzicht op
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mot     motet     mot     mota
motene  
genitief   mots     motets     mots     motas
motenes  

mot, o

  1. moed


  • mot
  • Voorzetsel: afkomstig van het Oudnoordse  í móti vz  of  á móti vz 
  • Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoordse naamwoord  moðr zn 

mot

  1. tegen
    «Politiet åtvarar mot utanlandske svindlarar.»
    De politie waarschuwt tegen buitenlandse oplichters.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mot     motet     motmota        

mot, o

  1. moed